Topstukken

Topstukken

Waterketel op komfoor

Het gebruik van thee nam in de achttiende eeuw een enorme vlucht en vond ingang bij brede lagen van de bevolking. Toen deze waterketel op komfoor in 1772 werd gemaakt, was thee algemeen in gebruik. Vooral keurige dames kwamen graag gezellig samen en de theevisite groeide uit tot een sociale gewoonte waaraan veel aandacht werd besteed.

Het bereiden van de thee ging anders in zijn werk dan wij tegenwoordig gewend zijn. Theezakjes bestonden nog niet en ook het thee-ei moest in 1772 nog worden uitgevonden. Voor de bereiding van de thee werd gebruikgemaakt van een klein trekpotje. Dat was meestal van zilver of porselein. In dat kleine potje werd een thee-extract gemaakt door kokend water aan de gedroogde theeblaadjes toe te voegen. Men schonk vervolgens een bodem van deze sterke thee in een kopje en bracht die daarna op smaak met kokend water. De waterketel op komfoor was de waterkoker uit het verleden. Een testje, een aardewerken bakje met brandende kooltjes, hield het water op temperatuur.

Waterketel op komfoor, Gleibakkerij Tichelaar te Makkum, circa 1772, porselein, h. 16 cm en 14 cm ketel, h. 14 cm en 24 cm komfoor, In bruikleen van Ottema-Kingma Stichting
Waterketel op komfoor, Gleibakkerij Tichelaar te Makkum, circa 1772, porselein, h. 16 cm en 14 cm ketel, h. 14 cm en 24 cm komfoor, In bruikleen van Ottema-Kingma Stichting

Waterketel op komfoor, Gleibakkerij Tichelaar te Makkum, circa 1772, porselein, h. 16 cm en 14 cm ketel, h. 14 cm en 24 cm komfoor, In bruikleen van Ottema-Kingma Stichting
Klik op de afbeelding om te vergroten.

Deze waterketel met bijpassend komfoor geldt als topstuk binnen het Friese aardewerk. Hij werd gemaakt bij aardewerk- en tegelfabriek Tichelaar in Makkum door Gatse Sytses (Makkum, circa 1724-1798), het hoofd van de werkplaats. Sytses was een productieve schilder, van wie veel werk bekend is. Hij dateerde beide stukken met het jaartal 1772. Het stel is onder meer voorzien van cartouches, sierlijke omlijstingen waarin huiselijke taferelen van een thee- of koffiedrinkend paar te zien zijn. De figuren zijn gekleed volgens de mode van de tijd. De dames dragen een Duitse muts en de heren een driepuntige steek. Op de ketel is één cartouche voorzien van een zeegezicht met schepen. Op het deksel staan een visser en een man met hond afgebeeld. Gebruikelijke taferelen in het Makkum van de achttiende eeuw. Op een van de interieurs is curieus genoeg een waterketel op komfoor afgebeeld; het staat op de grond. Het Droste-effect avant la lettre!

Er zijn veel kenmerken van Fries tinglazuuraardewerk te onderscheiden aan de ketel. De wat zware, contrastrijke manier waarop met het blauw is gewerkt en het veelvuldig gebruik van bloemen en gestileerde acanthusbladeren zijn karakteristiek. Ook de wat plompe vorm van het vergiet en de vorm van de oren duiden op een Friese oorsprong. Die gaan terug op exemplaren die werden uitgevoerd in loodglazuur, dat in tegenstelling tot het witte, dekkende tinglazuur doorzichtig is. De ronde vorm van de ketel is opmerkelijk. Deze vertoont een grote gelijkenis met zilveren voorbeelden, zoals een ketel door Johannes Laases Spannenburg (Harlingen, 1759). Ook de ketel die de Leeuwarder zilversmid Regnerus Elgersma in 1767 maakte, heeft deze vorm.  De tuit eindigt in een kop van een fantasiedier. Dergelijke tuiten, inclusief de florale versiering ervan, waren in de eerste helft van de achttiende eeuw bij zilveren ketels in zwang. Hij is hier dus in aardewerk geïmiteerd.

Het is goed mogelijk dat de ketel aanvankelijk een hengsel van aardewerk had, dat later door dit zilveren exemplaar met leeuwenmaskers is vervangen. Dergelijke keramische hengsels waren erg kwetsbaar. Het zilver is niet van merken of jaarletters voorzien. Het kan in de negentiende eeuw zijn toegevoegd, maar ook uit 1772 dateren.

Aardewerk

De klei in Noordwest-Friesland is zeer geschikt om aardewerk en tegels van te maken. In Harlingen werd al aan het begin van de zeventiende eeuw majolica gemaakt, aardewerk met aan de voorzijde tinglazuur en de aan de achterkant loodglazuur. Vanaf 1700 volgde Makkum, en ook in Bolsward is een gleibakkerij (de Friese variant van de plateelbakkerij) geweest. Miljoenen tegels en tienduizenden schotels verlieten deze bedrijven. Het hoogtepunt van deze industrie lag in de achttiende eeuw. Naast eenvoudig gebruiksaardewerk legden fabrikanten, en daarmee schilders, zich ook toe op de productie van sieraardewerk. Getalenteerde schilders ontwikkelden hun eigen stijl en daarmee het eigen karakter van het Friese aardewerk. Gatse Sytses, die in 1772 deze waterketel op komfoor maakte, was een van hen, en niet de minste.

 

Hugo P. ter Avest, directeur van het Hannemahuis, centrum voor Harlinger Cultuur en Historie, Harlingen

© Keramiekmuseum Princessehof - alle rechten voorbehouden disclaimer